De Europese Commissie wil het halfjaarlijkse verzetten van de klok afschaffen. Lidstaten moeten zelf beslissen welke tijd zij voortaan willen hanteren: de zomer- of wintertijd.
Het kabinet vindt de zomer- en wintertijd een belangrijk onderwerp dat enorm leeft onder Nederlanders. Sinds het voorstel van de Commissie is het een onderwerp van maatschappelijke discussie. Over het al dan niet verzetten van de klok hebben veel mensen een opvatting. Dat is ook logisch want het raakt mensen – van jong tot oud – in hun dagelijkse leven.
Het kabinet vindt het positief dat de Europese Commissie dit onderwerp op de politieke agenda zet. Bij de beslissing welke variant (winter- of zomertijd) het wordt, houdt het kabinet een peiling onder Nederlanders. Dit om de maatschappelijke opvattingen te laten meewegen bij de de nadere standpuntbepaling. Nederland ziet voordelen in een zoveel mogelijk geharmoniseerd tijdsysteem in de Europese Unie. Het kabinet ziet daarvoor twee opties. Naast het huidige systeem met wisseling tussen zomertijd en wintertijd, is dat ‘permanente wintertijd’ (ofwel ‘standaardtijd’) en ‘permanente zomertijd’.
Het kabinet hecht in het bijzonder aan afstemming met de naburige landen, waaronder de België, Luxemburg en Duitsland. De regering wil graag weten wat de (onder andere financiële) gevolgen zijn. Het kabinet vindt dat de Europese Commissie nu onvoldoende duidelijk maakt wat de exacte voor- en nadelen van de diverse keuzes zijn en vraagt om een betere inhoudelijke onderbouwing.
De snelheid waarmee de Europese Commissie deze wijziging wil doorvoeren acht Nederland niet realistisch. Om voor 1 april 2019 Europese overeenstemming te realiseren en een wetswijziging in Tweede en Eerste Kamer te bespreken evenals een zorgvuldige uitvoering is meer tijd nodig.